Bezoek

Bewegingloos leunt ze tegen de deurpost. De zon is net op en de merel zingt. Ze ruikt buiten, de mest die onlangs op de akkers rondom het huis is uitgereden en de geur van het natte gras in haar tuin. Een onbekend geluid had haar gewekt. Vlug was ze opgestaan, in haar sloffen geschoten en onbevreesd had ze de deur geopend.

Hij zit gehurkt bij een fiets op het grindpad. Zijn sluike bruine haar hangt voorover en zijn handen lijken te frunniken aan de kettingkast. Naast hem staat een uitpuilende grijze rugzak. Een jaar of zeventien schat ze hem.

'Heb je pech met de fiets?'

In haar stem klinkt nog de slaap. Verbaasd draait hij zich om en neemt haar in zich op. Ze realiseert zich wat hij ziet en haalt met een verontschuldigend gebaar een hand door het grijze haar. Wat onwillig is hij uit zijn gehurkte houding overeind gekomen. Hij zwijgt en zijn ogen glijden langs haar weg. De merel zingt nog een strofe.

‘Heb je misschien gereedschap nodig?’

Nu haalt hij z’n schouders op. Een slanke jongen in een lichte spijkerbroek en een dun bruin jack.

‘Weet je, zet die fiets maar hier.’

Met haar hoofd wijst ze naar het stoepje voor het raam. ’Ik zal eens kijken of ik iets heb dat je kan gebruiken.’

Zonder zijn antwoord af te wachten, loopt ze naar binnen. De deur blijft open staan. Aan het eind van de smalle gang schuift ze de knip van de achterdeur. Via de achtertuin bereikt ze de schuur. In het huis slaat de klok zes keer.

Het ruikt naar hout en stof. Op de planken aan de wanden staan lege glazen potjes, flacons met schoonmaakmiddelen en blikken met resten verf. In de hoek is een oude centrifuge aan het roesten. Ze schrikt van zijn stem.

‘Sorry.’ Hij heeft zijn hoofd een beetje afgewend. ‘Ik wist niet of ik nou mee moest lopen. Voor dat gereedschap bedoel ik. Daarom. Ik wist niet of ik daar moest wachten.’

Alles aan hem heeft een schutkleur, denkt ze. Zijn stem, zijn kleren, zijn haar, zijn ogen, alles. Hij zou onzichtbaar willen zijn. ’Ben je op weg naar school?’ Ze kijkt hem vragend aan.

’Nee.’

Het blijft stil.

‘Op die manier. Wat heb je nodig?’

‘Dat weet ik niet.’ Dan wijst hij achter haar. ‘Zit daar gereedschap in?’

Ze draait zich om en ziet de grijze metalen bak. ‘Ja, neem maar mee naar voren.’

Als hij bukt, rusten haar ogen op zijn smalle gebogen rug. ‘Die bak is veel te zwaar denk ik. Nu ga ik me eerst aankleden, ik heb het koud gekregen.’ Ze loopt langs hem heen het huis weer in.

Weifelend blijft hij in de schuur staan. Dan pakt hij een bos steeksleutels en een grote tang uit de kist. Hij kan de geur in de lange gang niet goed thuisbrengen. Het ruikt naar stoofperen en naar andere oude dingen. Even later buigt hij zich over de kettingkast van zijn fiets. Eigenlijk heeft hij geen idee wat hij met de tang en de steeksleutels moet doen. Ze ging zich aankleden, zei ze. Zijn oog valt op een houten bankje dat naast een tafel tegen de gevel van het huis staat. Hij loopt naar het bankje en gaat zitten. Ergens boven zijn hoofd hoort hij de merel nu fluisterzingen.

Daar is ze weer. Ze heeft zich aangekleed en draagt een zachte beige trui en een blauwe broek. Het grijze haar valt in korte slagen rond haar gezicht.

‘Is het gelukt?’

Hij schudt zijn hoofd.

‘Wil je me helpen, dan maken we wat brood en thee. Ik heb nog niet ontbeten. Heb jij ook trek? Ben jij er een van Boone?’

Hij heeft zijn telefoon in z’n hand maar stopt hem snel terug in z’n jaszak. ‘Boone? Nee hoor.’

Ze kijkt hem onderzoekend aan en knikt. ’Op die manier.’

Als ze weer naar binnen loopt, slungelt hij achter haar aan. In de keuken kijkt hij naar de planken met de gekleurde potten en glanzende pannen. Het licht, dat binnen valt door een klein raam lijkt van de keuken een decor te maken. Zij zijn twee nerveuze spelers.

‘Zo, wat wil je op je brood?’

‘Hagelslag als u heeft.’

Met een dienblad loopt ze naar de woonkamer. Ze hoort zijn onhandige stappen achter zich aan. Dan neemt hij plaats aan de tafel, tegenover haar. Het smalle hoofd is gebogen zodat ze zijn ogen niet kan zien. Ze eten zwijgend. Ze probeert zich te herinneren hoe lang het geleden is dat er iemand met haar hier aan deze tafel gezeten heeft. Als hij het laatste stukje brood heeft doorgeslikt, kijkt hij haar aan. Ze kijkt terug in lichtbruine ogen die hij een beetje toeknijpt en die haar via dat kiertje schoorvoetend binnen laten. Ze glimlacht.

‘Dan ga ik maar weer, toch?’ Hij schuift zijn stoel naar achter, zucht en staat op.

‘Ga je lopen met de fiets aan de hand?’

‘Weet ik nog niet.’

Ze zet de bordjes en bekers weer op het dienblad. ‘Ik zal het gereedschap wel terugleggen als je het niet meer nodig hebt.’
Hij groet bijna onhoorbaar en even later valt de deur achter hem in het slot.

Als ze de bordjes heeft afgewassen, neemt ze weer plaats aan de keukentafel. De dag schuurt en strekt zich onbarmhartig eindeloos uit. Dan ziet ze binnen het kader van het raam een stukje van een fietsstuur. De fiets staat nog op dezelfde plek als eerder. Ze wacht. Als de klok acht keer heeft geslagen, doet ze vier schepjes koffie in een filterzakje en vult ze het waterreservoir bij. Neuriënd schenkt ze wat later koffie in twee mokken en zet deze op het dienblad.

De zon is hoger geklommen. Voorzichtig plaatst ze het dienblad op de kleine, houten tafel voor het huis. Dan neemt ze naast hem plaats op het bankje en geeft met haar linkerhand een paar kleine klapjes op zijn bovenbeen.

’Kijk eens hier, koffie. En zet die rugzak maar binnen.’


Ireen van der Lem


Ireen van der Lem (1963) uit Rotterdam werkt als projectleider bij Stichting Opzoomer Mee. Ze studeerde maatschappelijk opbouwwerk en later ook Nederlands, communicatie en cultuur. Ireen houdt van haar werk met bewoners in de veelkleurige wijken van Rotterdam. Daarnaast houdt ze van taal en schrijft ze graag en veel. Elke maand bespreekt ze haar korte verhalen in een kleine club van de Schrijfschool Rotterdam. Eerder viel ze al in de prijzen bij de Schrijfwedstrijd Literair Café Helmond 2021 en de schrijfwedstrijd Gaan en blijven 2020 (Schrijfschool Rotterdam).


De jury over 'Bezoek'

'Dit verhaal bleef ons bij, omdat het iets ongrijpbaars heeft. Het is troostend en ongemakkelijk tegelijk. Het is een subtiele schets van een ogenschijnlijk normale ochtend. Ook al gebeurt er niet veel, je wilt verder lezen. En de mooie laatste zin laat het einde enigszins open.'

Terug